Wat is de Haakse Zeedijk?
De zee stijgt, de rivieren met open verbinding naar zee stijgen mee en Nederland zakt. Het risico van een combinatie storm en hoge rivieraanvoer groeit daardoor met de dag! Tijdens storm moeten we dat rivierwater ondanks hoge zeewaterstand kunnen lozen. Grotere waterberging dan nu voorhanden is dan nodig. Op land is hiervoor te weinig ruimte. De opslagcapaciteit van de Zuidwestelijke Delta kan in principe ingezet worden, maar is bij grote rivierafvoer te klein. Opvangbekkens op zee zijn een doeltreffende oplossing.
Een opwarmend klimaat kan abrupte veranderingen in gang zetten zoals het versneld afkalven van ijskappen, het smelten van landijs op Antarctica en Groenland, het ontdooien van permafrost gebieden en veranderingen van oceaanstromingen. Wereldwijd, maar voor Nederland als laagliggend en dichtbevolkt land in het bijzonder, kunnen de gevolgen van de klimaatverandering fataal zijn.
Tegen de kust gesuppleerd zand wordt door stormgolven en stroming weer zeewaarts gestuwd en verdwijnt voor een deel naar de Waddenzee. Bij een sneller toenemende zeespiegelstijging zullen zandsuppleties steeds intensiever moeten gebeuren. Wordt nu nog 12 tot 15 miljoen kubieke meter per jaar gesuppleerd, Rijkswaterstaat schat dat dit in 2100 kan oplopen tot ca. 60 miljoen m3. Dat wordt onhaalbaar en op den duur onbetaalbaar.
Onze rivieren, verbonden met de zee via de Nieuwe Waterweg en het Haringvliet, stijgen met de zee mee. De rivierdijken, sluizen, bruggen en gemalen moeten dan ook tot in lengte van jaren aangepast worden, wat, naast een forse beslaglegging op de algemene middelen, een voortdurende aanpassing van de ruimtelijke omgeving met zich meebrengt.
De gevolgen van een grote overstroming zijn niet te overzien. Meerlaags veiligheid, waarbij de bevolking in uiterste instantie dient te vluchten, is wat dit laatste betreft theorie. Een overstroming dient zich nauwelijks aan, er is bijna geen tijd om te vluchten. De randstad is in feite een grote polder die in zeer korte tijd overstroomt. Vluchten kan dan bijna niet. De wegen zijn overstroomd en er is onvoldoende tijd en plaats om hoge gebouwen te bereiken. Een complete catastrofe die ons simpelweg niet mag overkomen.
Concept en filosofie
Het IPCC kijkt in haar rapport van augustus 2021 vooruit tot het jaar 2300. Zij schetst een toekomstbeeld met een zeespiegelstijging die in het ongunstigste geval (RCP8.5) kan oplopen tot meer dan 6,5 m. Uiteraard is dat niet zeker, dus we moeten er ook niet van uitgaan dat deze zich voordoet. Maar we moeten er wel van uitgaan dat deze zeespiegelstijging zich zou kunnen voordoen. In het gunstigste geval (RCP2.6, alle Parijs-doelen ruimschoots gehaald binnen de gestelde tijd) bedraagt de zeespiegelstijging in 2300 slechts 0,5 m.
De onzekerheid over de ontwikkeling van de zeespiegelstijging is groot. Meer onderzoek op dat vlak is danook nodig. Op dit moment moeten we alle scenario’s nog openhouden, van minder dan 1 m tot 6,5 m zeespiegelstijging in 2300.
Vluchten of blijven
Gaan we uit van een zeespiegelstijging in de komende eeuwen van enkele meters of meer dan dient zich de vraag aan of we het laagliggende deel van Nederland moeten prijsgeven aan de zee of dat we ons extra moeten beschermen tegen de oprukkende zee.
Ons standpunt hierin is helder: het geïnvesteerd vermogen in dit deel van het land in infrastructuur en vastgoed is zo groot (enkele duizenden miljarden euro) en de kosten van extra bescherming is in verhouding hiermee zo laag (orde: 100 miljard euro) dat het de komende eeuwen niet loont om uit laag Nederland te vertrekken.
Los van de kosten spelen ook factoren als verlies van cultureel erfgoed, opgeven bestaande natuur, investeringsklimaat en emotionele binding mee. Allemaal facetten die zonder twijfel tot groot maatschappelijk verzet zouden leiden tegen het verlaten en onder water zetten van laag Nederland.
Uitgangspunten beschermingsmaatregelen
Omdat de onzekerheid over de mate en tempo van zeespiegelstijging groot is, ligt het niet voor de hand een plan tegen overstroming te selecteren en dat in één keer uit te voeren. De kans is groot dat het te groot of te klein zal zijn waardoor het te duur zal uitvallen of er alsnog een overstroming plaatsvindt.
Evenmin ligt het voor de hand te wachten totdat de zeespiegelstijging zich duidelijk manifesteert. Het tempo van zeespiegelstijging zou dan zo snel kunnen zijn dat de voorbereiding en bouw van beschermingsmaatregelen zoveel tijd kost dat ze te laat effectief zijn.
Wat wel voor de hand ligt is op basis van “best knowledge” te monitoren wat de maximaal te verwachten zeespiegelstand is, in eerste instantie in de komende decennia tot ca. 50 jaar. Deze termijn is van belang omdat dat de periode is waarin een beschermingssysteem moet worden ontworpen, gebouwd en daadwerkelijk bescherming moet bieden.
Is de te verwachten maximale zeespiegelstijging over die periode klein (minder dan ca. 0,5 m), dan kan volstaan worden met voortzetting van het huidig beleid (dijken verhogen en zandsuppletie toepassen).
Is echter een grotere maximale zeespiegelstijging te voorzien dan moet er van uitgegaan worden dat die zeespiegelstijging zich ook werkelijk zal voordoen en zullen beschermingsplannen uitgewerkt en uitgevoerd moeten worden.
Aan de uitwerking van dit beschermingsplan gaat een fase vooraf van selectie en keuze van beschermingsplannen. Op hoog aggregatieniveau dient ons inziens een keuze gemaakt te worden op basis van de volgende uitgangspunten:
- Omdat het tempo van de zeespiegelstijging, zeker op wat langere termijn, onzeker zal blijven, moet het plan uit te voeren zijn in te faseren, doelmatige delen of faseplannen: een adaptieve aanpak. Op deze wijze is het mogelijk effectief te starten met het meest noodzakelijke deel om later op te schalen als dat nodig is.
- Een doorgroeistrategie ligt ten grondslag aan het totale plan. Elke fase bouwt als uitbreiding voort op de vorige fase. Het plan is continu uitbreidbaar. Zo wordt voorkomen dat na het passeren van een bepaalde zeespiegelstijging uitgeweken moet worden naar een geheel ander (robuuster) plan. Deze doorgroeistrategie voorkomt desinvesteringen in geld en ruimte.
- Het plan is gebaseerd op de ‘worst case’ situatie, te splitsen in de ‘worst case fase situatie’ en de ‘worst case horizon situatie’.
De ‘worst case fase situatie’ houdt in dat elk voorgenomen of in uitvoering zijnd faseplan tijdens zijn beschermingsduur bescherming moet bieden tegen de hoogste te verwachten zeespiegelstijging gedurende die beschermingsduur.
De ‘worst case horizon situatie’ heeft betrekking op de te verwachten maximale zeespiegelstijging op zeer lange termijn (de ruim 6,5 m die IPCC als uiterste stijging voorziet voor het jaar 2300). Op deze horizon situatie is het horizonplan (eindplan) afgestemd. Elk faseplan moet uiteindelijk kunnen doorgroeien naar dat horizonplan. Overigens moet ook het horizonplan aangepast kunnen worden in het geval de horizon verder naar de toekomst wordt gelegd. Op enig moment komt IPCC mogelijk met vooruitzichten tot 2350 of 2400 met bijbehorende hogere of lagere zeespiegelstijging. Het horizonplan moet daar dan op worden aangepast.
De totaaloplossing: De Haakse Zeedijk (DHZ)Het plan DHZ houdt een robuuste, met zand opgespoten dijk in, maximaal 25 km uit de kust van Den Helder tot Walcheren: een zogeheten Tweede Kustlijn. De dijk wordt doorsneden met twee doorvaarten vanaf zee: naar Rotterdam en naar IJmuiden. Tussen de huidige kust en de nieuwe dijk zijn drie bekkens voorzien met, onafhankelijk van de zeespiegelstijging, een blijvend gemiddeld peil van 0 m NAP. De grote rivieren stromen vrij uit in de bekkens. De bekkens spuien door middel van spuisluizen het rivierwater in zee. De eerste decennia zal dat bij eb kunnen plaatsvinden, later zal bij doorgaande zeespiegelstijging steeds vaker gepompt moeten worden. Overigens wordt ook bij hoog water gespuid, maar dan van zee naar bekken met als doel het bekkenwater voldoende te verversen. De benedenstroomse rivieren, polders, buitendijkse bebouwde gebieden en het IJsselmeer kunnen de bestaande dijken en infrastructuur behouden zonder ze op te hogen. De waterveiligheid, zoetwater problemen en verzilting zijn dan definitief opgelost. Een hoge rivieraanvoer zal een verhoging in de drie bekkens geven van tot NAP +1,5 tot 2 m, hetgeen in drie tot zes weken kan worden gespuid. Bij extreem hoge rivierafvoer kan het bekkenwater tot maximaal NAP +2,5 m stijgen. Bij een nog hoger bekken- en dus rivierpeil zouden havens en buitendijkse gebieden overstromen, wat uiteraard ongewenst is.
Het principe om het waterpeil voor de bestaande kust te handhaven rond 0 m NAP geeft een aanzienlijke besparing op het onderhoud van rivierdijken, sluizen, bruggen en gemalen, omdat ze niet meer aan de zeeniveaustijging zijn blootgesteld en aangepast hoeven te worden.
De voor de tweede kustlijn opgestelde stuurbare, drijvende golfdempers, die stormgolven van drie naar anderhalve meter hoogte dempen, beschermen deze dijk en beperken zandafslag. Uit proefnemingen moet blijken in hoeverre ze in staat zijn om zandaanwas zelfs te laten groeien.
Door de dijk aan de oostzijde van een ca. 3,5 kilometer breed +5m NAP woon-/natuurgedeelte te voorzien wordt onderspoeling van de zeedijk voorkomen.
Uitbreiding en fasering
Zoals hierboven gezegd dient het plan adaptief te zijn en in die zin faseerbaar en uitbreidbaar.
Het plan DHZ biedt bescherming aan het westelijk deel van Nederland dat het meest kwetsbaar is voor zeespiegelstijging vanwege zijn lage ligging en doorsnijding van grote rivieren die met de zeespiegel meestijgen.Echter bij doorgaande zeespiegelstijging zijn ook de noordelijke provincies, het Waddengebied en in zuidelijke richting het Westerscheldegebied en Vlaanderen kwetsbaar. Ook Noord-Duitsland en Denemarken ontkomen niet aan een ingezette zeespiegelstijging.
Als ultiem beschermingsplan voor het gehele noordwestelijk deel van het Europese continent en als uitbreiding van DHZ voorzien wij een dijk van Calais (Frankrijk) tot Gotenburg (Zweden).
Deze Europese Zeedijk, waarvan De Haakse Zeedijk dus onderdeel is, is gefaseerd aan te leggen, in hoofdfasen (zie figuur) en deelfasen.
Kosten
De aanlegkosten van DHZ (het deel van Walcheren tot Den Helder), inclusief golfdempers, zee- en spuisluizen, bedragen ca. 90 miljard euro. Voordeel van het plan is dat het voor vele eeuwen houdbaar is, dat het de bestaande infrastructuur en ruimte ongemoeid laat èn dat het letterlijk ruimte biedt aan andere functies.
Energie
Nieuwe plannen om windturbine parken te creëren voor de kust zouden, voor zover nog mogelijk, afgestemd moeten worden met DHZ. Windmolens kunnen goedkoper op de dijk of in het bekken dan in zee geplaatst worden. De fundatie voor de windturbines kan lichter uitgevoerd en de palen, indien op de dijk geplaatst, 25 m korter gemaakt worden. De nieuwe kust kan ook dienen voor de plaatsing van transformatoren en aanlanding van kabels naar de windmolenparken.
Optioneel voorziet het plan in zogeheten valmeren die gebruikt worden voor opslag van duurzame energie. Dat zijn omdijkte, in de bekkens gepositioneerde meren met een peil dat varieert tussen 0 en ca.-20 m NAP. Bij veel energieproductie, bijvoorbeeld tijdens harde wind of bij veel zon, waarbij meer elektrische energie wordt opgewekt dan de vraag op dat moment, wordt de overtollige energie gebruikt om water uit de valmeren te pompen naar de Noordzee. Andersom, in tijden van weinig wind of zon wordt water uit de bekkens of uit de Noordzee via turbines in de valmeren gelaten waarbij energie wordt opgewekt. Zo dienen de valmeren als energiebuffer.
De bekkens bieden meer voordelen.
Tussen de nieuwe en bestaande kust ontstaat een groot gebied dat ingezet kan worden voor vele doeleinden:
40.000 hectare nieuwe natuur in de vorm van een duinachtig landschap achter de dijk op het +5m opgespoten gebied, overgaand in een moerassige vegetatie langs het zoete of brakke binnenmeer. Deze natuur is mede van belang voor de opname van CO2 en NOx uit de lucht.
Een verlengd Haringvliet dat optimaal kan worden vormgegeven als vismigratierivier. Het huidig Haringvliet blijft daarbij volledig zoet, terwijl het estuariene deel dat westelijk ligt van de bestaande haringvlietsluizen in westelijke richting steeds zouter wordt.
De (schelpdier-)visserij krijgt nieuwe kansen in een uniek zoet/zoutwatergebied. Ondiepe delen zoals de huidige Voordelta lenen zich uitstekend voor mossel en oestercultures.
Een veelbesproken mogelijkheid is om de aanleg van een dijk in zee te combineren met de realisatie van een tweede (of nieuwe) nationale luchthaven. De bekkens bieden hiervoor voldoende ruimte.
Langs de doorvaarten naar Rotterdam en IJmuiden kunnen zich, buiten de directe leefomgeving, overslaghavens en industrie ontwikkelen. Een waterstoffabriek is hiervan een voorbeeld.